vrijdag 23 oktober 2015

New Orleans: een ode

Stel je een stad voor. Met lage huizen, in felle kleuren: blauw, geel, roze. Met nauwe straten, waar twee auto’s net naast elkaar passen. Maar dan zijn er geen auto’s. Alleen mensen. Ze zitten op de vele balkons met gietijzeren hekwerk, behangen met planten.





Ze lopen door de smalle, Europees-achtige straten. Onregelmatig, ze stoppen vaak, voor de vele cafés en restaurants. Door alle wijd open deuren en ramen klinkt de live jazz, blues en funk. Muziek zo goed, dat mensen onrustig van de ene tent naar de andere lopen, even kijken bij de volgende, misschien is het daar nog wel beter, maar het is onmogelijk de beste muziek te kiezen, het is overal fantastisch. Zelfs op straat is muziek. Mensen scharen zich op de hoek van de straat rondom een improvisatie brass of dixie band, ze worden letterlijk en figuurlijk omver geblazen, dansen, maken filmpjes. Een mannetje baant zich een weg door het publiek met “cold drinks!”




Binnen wordt er gegeten: gumbo, jambalaya, vlees van de barbecue zo mals dat het van het bot valt. Voor het podium wordt op de blues gedanst. Op blues.

 Shrimp sandwich, shrimp po-boy, fried shrimp

 Lamsrackje

 Hand-spun (handgemaakte) aardbeien milkshake in 50s style!

Deze stad bestaat niet alleen in de dromen van muziekliefhebbers. Deze stad bestaat echt. New Orleans. De muziek is het middelpunt hier. Deze stad slaapt niet, deze stad maakt muziek. Iedere dag van de week, het hele jaar door. Mensen spelen muziek, luisteren muziek, leven muziek. En wat voor muziek: blues, bluesrock, dixie jazz, big band, jaren 30 jazz, mensen dansen erop, zingen mee, kennen de nummers. Mijn grote wens komt hier uit: dit is een plek waar live blues en jazz de norm zijn, de uitgaansmuziek. Mensen zingen mee met Stevie Ray Vaughan en Jimi Hendrix, BB King, gaan uit hun dak, dansen wild. Tilman en ik, we zien de meest waanzinnige muzikanten, meerdere op een avond. Tilman zegt op een avond: "ik heb nou wel genoeg muziek gehoord voor vandaag". Als dat niet alleszeggend is...

Op vrijdagavond staan we in een piepkleine kroeg, waar nauwelijks 30 man inpassen, en zijn getuige van een show van één van de beste, misschien wel beste band die ik ooit heb gehoord. Drie jonge gasten op drums, bas en gitaar. En wij zijn niet de enige die het fantastisch vinden: de tent staat op zijn kop. Ik sta bij het raam en zie door de rode en groene neonletters heen dat een ouder echtpaar buiten op de stoep danst en de show steelt, temidden van een groep mensen die niet meer in de kroeg passen. Wat een stad. 

Op het bluesfestival dat we in het weekend bezoeken, hetzelfde beeld. Jong, oud, blank, zwart, allemaal genieten ze van de muziek, ze luisteren. Niemand, maar dan ook echt niemand, zit op zijn telefoon te kijken, staat te leuteren met zijn rug naar het podium. Mensen luisteren. Allemaal liefhebbers. Een oudgediende lady of the blues, met rood geverfd haar en een prachtige rode jurk geeft een geweldige show, daagt de mannen in het publiek uit, “I need a real man!” Een zwarte jongen van een jaar of 20 roept “You need a real man?? I’m right here! Here I am!” baant zich een weg naar het podium. Hij is niet ironisch, hij meent het. Mensen genieten, lachen, er valt geen wanklank, de beste sfeer ooit, een sfeer zoals het altijd zou moeten zijn.



Allerlei mensen vind je hier, van allerlei pluimage, herkomst, jong, oud, blank, zwart, muzikant, zwerver, weirdo, homo. Een melting pot, al eeuwenlang, van mensen die hun geluk willen beproeven, van muziekliefhebbers, van “drifters”, met grote rugzakken en honden. Al deze mensen hebben één ding gemeen: ze voelen zich aangetrokken tot de magie van deze stad, de geschiedenis, het gevoel van vrijheid dat hier heerst, de inspiratie die hier nog zindert. Ze zitten aan de oever van de Mississippi, kijken uit over de brede rivier. Ze maken kunst, verkopen kunst.  Er zijn handpalmlezers en tarotkaartlegsters. Mensen lopen rond met kralenkettingen. Hangen op straat rond. Ik denk: dit is de beat generation in het hier en nu. Dat jaren 50/60 gevoel van nachtleven, jazz, hippie-achtige figuren die in vrijheid willen leven, buiten de maatschappij: hier hangt het nog. Luister naar de muziek van Tom Waits, dat gevoel hangt hier, nog steeds, hier, op deze unieke plek.

 Kunst-nachtmarkt

De regels van alledag gelden hier niet, zo lijkt het. Hier heerst geen 9 tot 5-ritme. Geen haast, geen dagelijkse sleur. In de ochtend, een allesoverheersende rust, met fluitende vogeltjes, er wordt schoongemaakt. Men maakt zich op voor de dag, weer een dag met stomende jazz en stampende blues. Rond lunchtijd beginnen de eerste optredens alweer, om niet meer op te houden en door te gaan tot in de kleine uurtjes. Sluitingstijden bestaan hier niet. Hier is het 24 uur per dag muziek, muziek, muziek. Dit heeft echter ook een schaduwkant: muzikanten worden doorgaans niet betaald door de cafés/restaurants waar ze optreden. Alleen als er een “cover fee”, oftewel entreegeld wordt gevraagd, krijgen ze een deel van de deuropbrengst, of misschien een gedeelte van de drankopbrengst. Maar meestal bestaat hun opbrengst uit de inhoud van de emmer met de fooien van het publiek. Neem een gemiddelde band van 5 man, en je kunt je voorstellen dat het geen vetpot is. Daarom spelen de meeste bands iedere dag (!), 4 uur lang, en houden ze er nog een baantje als kunstverkoper of marktkoopman erop na. Als muzikant hier, ben je beroeps. Je optredens zijn je werk. Dat neemt niet weg dat de meesten fantastische shows weggeven, en met hart en ziel spelen. Ze zijn niet voor niks in deze stad, dé muziekstad.

Het is of de wereld hierbuiten niet bestaat. Er is alleen het hier en nu, met de muziek, het eten, de felgekleurde huizen, de balkons, de vrolijke chaos. De wereld erbuiten is er wel hoor, en heel dichtbij ook: de hoge torens van het Central Business District vormen het uitzicht vanuit de gezellige straatjes van het French Quarter, waar bovenstaande zich afspeelt. Een totaal andere wereld, een deel van de stad zoals de meeste Amerikaanse steden: grote brede Avenues, met aan weerszijden winkels, mode, veel auto’s. 

De Mississippi, met Central Business District op de achtergrond


De prachtige rode, ouderwetse jaren 50 streetcar (tram) met houten banken die hier ook rijdt, vormt een prachtig contrast met de grijze moderniteit. 



De zon brandt, op de huizen, de smalle straten, het koper van de straatmuzikanten, het toekijkende publiek dat betoverd wordt, op mijn drankje op een terras. Ik denk dat ik hier maar blijf. Hier is het, dit is het. Dit is de plek. Van de muziek, het eten, de zon, het leven. De muziek, overal de muziek. Dit is mijn plek. New Orleans.

donderdag 15 oktober 2015

Met de trein naar New Orleans, deel 2: de treinreis zelf



‘s Nachts
We mogen zelf een plekje uitzoeken. O jee. Ik ga snel de trap op. En kom dan in een bijna lege coupe. De donkere jongen en de vrouw zijn meteen bij de trap op een stoel neergeploft. Stoelen. Enis had me al min of meer gewaarschuwd: je moet op een stoel slapen. En ik was in de veronderstelling dat ik een bedje had geboekt. Nou ja, dan maar in een stoel. Ik maak een kussen van mijn schoudertas door er kleren in te stoppen en ik ga beneden in de wasruimte mijn tanden poetsen. De stoelen kunnen kantelen, gordijnen kunnen dicht, maar toch zit ik niet lekker. Liggen gaat redelijk maar op de een of andere manier gaat mijn been steeds slapen. Kortom, slapen lukt niet echt. Ook niet omdat ik het stervenskoud heb. Ze hebben geen kussens en dekens, “al een paar jaar niet meer” zegt de conducteur. Balen. Dan maar lekker liggen.


Echt geen bed...


Ontspoord
Op een gegeven moment merk ik dat de trein al best een tijdje stilstaat. Als het licht is, beweegt hij nog steeds niet. Eén van de conducteurs komt langs, ik vraag wat er aan de hand is. “Er ligt een ontspoorde goederentrein voor ons”, zegt hij. Die vervoerde auto’s, en die zijn er van af gevallen. Ze liggen op het spoor. “We weten niet hoe lang ze erover gaan doen om ze weg te halen”. Dat valt tegen. Het zal nog even duren, dat is zeker.

Ondertussen besluit ik op te staan en te ontbijten. Mensen die langslopen hoor ik zeggen dat ze French Toast hebben: yes! Ik heb enorme honger dus ik snel naar de bar-coupé. Daar is echt een restaurantgedeelte, met tafeltjes en een ober. Wat leuk! Ik bestel de French toast, maar daar zit nog van alles bij: een soort pannenkoek met een berg room/kaas erin, en…twee gebakken stukken kip…?? En wat fruitcompote. Niet echt het gezondste ontbijt…maar het smaakt best goed. En ik heb lekker thee erbij. De conducteur laat weten dat we inmiddels 5 uur vertraging hebben. Ach ja. Ik heb toch geen haast. Mijn vakantie is al begonnen.



 Aan (ontbijt)tafel in de restaurantcoupé!

Er zitten nog wat andere mensen te ontbijten. Een oudere vrouw zit twee bankjes verderop. Ze begint een gesprekje met een jongetje aan de overkant van het gangpad, die met zijn zusje en moeder zit te eten. Ik raak ondertussen aan de praat  met een ouder zwart echtpaar aan de andere kant van het gangpad. De vrouw komt uit New Orleans zegt ze. Ze woont nu in Chicago. We praten wat over wat er zoal te doen is in die steden en ze geeft me wat tips voor restaurants in New Orleans. Ze geeft me ook het telefoonnummer van een vriendin van haar die er woont en de stad goed kent. Ze zal ook vast muziektips hebben, “want ze houdt van muziek”. Ook zij laat weten dat er echt overal muziek is. Ik heb nog geen negatief woord gehoord over deze stad. Ik ga weer op mijn plekje zitten en zet Daniël Lohues op met het nummer “New Orleans”.

De trein: een metalen monster!

De trein toetert bijna onophoudelijk. Misschien omdat hij niet zijn eigen spoornetwerk heeft, en dus altijd op de rails van een andere maatschappij rijdt. Wat ook meteen de vele vertragingen van de Amtrak op deze route verklaart. Heb me niet goed ingelezen van te voren….maar het is ook wel de charme van de treinreis: de reis zelf IS de vakantie al!

In de "glazen" coupé, waar je van het uitzicht kunt genieten

Daar is ie weer, de Mississippi!

Aankomst
Rond 21 uur woensdagavond, 5 uur later dan gepland, na een reis van 21 uur, kom ik aan in NOLA (New Orleans). Ik neem de taxi naar “ons” huis, een appartement op de begane grond. Tilman staat me bij de deur op te wachten, hij is rond 19 uur aangekomen, ook later dan gepland omdat hij zijn aansluitende vlucht had gemist. Best goede timing dus eigenlijk zo van ons. Gek om hem hier te zien ineens! J Het appartement is supergezellig, van alle gemakken voorzien, en heeft een superligging: 10 minuten lopen vanaf de buurt met de leukste straten en muziektentjes. We maken ons op voor een superweek, vol muziek, heerlijke laid-back sfeer en overheerlijk southern food!

Met de trein naar New Orleans, deel 1: de busreis

De wachtruimte
Doodstil is de wachtruimte op het kleine treinstation van St Louis. Ik ben een uur te vroeg gekomen, omdat ik mijn treinkaartje nog op moet halen. De mevrouw aan de telefoon adviseerde me 45 minuten van te voren te komen, “omdat er soms een rij staat”. Achteraf gezien had ik wel kunnen bedenken dat dat misschien zo kan zijn, maar niet in St Louis. Toen ik aankwam met de metro, vroeg ik aan de twee security mannen waar het station is. De zwarte man antwoordt: “now honey, you don’t wanna walk there, you have to take a cab!” Ik kijk hem even verward aan end an barst hij in lachen uit, in zijn nopjes met zijn geslaagde grap. “I’m just kidding, het is hier aan de overkant van het perron…!” Haha, goeie grap, zeg ik. Als ik weg wil lopen, roept hij me terug: “Wait!” Dan reikt hij me een lollie aan. Meent ie dat nou?! Ik weiger beleefd. Als ik wegloop, bedenk ik me dat ik had moeten zeggen: “ik mag geen snoep aannemen van vreemde mannen!” Jammer, gemiste kans. Ik loop het station binnen, dat meer weg heeft van een wachtruimte voor de streekbus. Er zijn geen verlichte borden met treintijden, geen trappen. Alleen een loket met twee medewerkers. En nog een ander loket.

Op de grond tegen de muur zitten 3 ongure types, ongeschoren en met wijde oude kleren, op de grond bij elkaar. Een jongen met een rare hoed op – hij lijkt mij een soort alternatieve muzikant – zit op een stoel een paar rijen verderop. Er loopt een grote zwarte mevrouw met een baby op haar arm rond die iedere 5 minuten in haar telefoon roept: “hello? …. Hello? …. Hello?” en daarmee de ongemakkelijke stilte doorbreekt. Het lijkt wel een film. Een half uur geleden zat ik nog thuis op de bank bij Yolande, nu zit ik in een Hollywood film en ben ik zo’n lonesome figuur, de typische anti-held hoofdpersoon. Er zijn saaiere dagen.

De baby zet het af en toe op een krijsen. De vrouw heeft een paar vuilniszakken bij zich, volgestouwd met spullen, kinderspeelgoed en –kleren zo te zien. Er loopt nog een kindje rond. Of: er loopt nog een rond kindje…Eén van de ongure types meldt zich nu al voor de 2e keer aan het andere loket. Ik hoor iemand “greyhound” zeggen en zie nu inderdaad dat dat het loket is voor de Greyhound bus. Aha denk ik, en ik heb direct het gevoel dat ik de mensen nu beter kan plaatsen. Ze leken me al geen “trein-mensen”. De vrouw aan het loket is niet blij met de kerel en roept de security erbij. Ook dat nog. Gelukkig loopt het goed af. De drie types gaan naar buiten en ik voel me meteen meer op mijn gemak.

Nu meld zich bij het Greyhound loket een oude zwarte man met een witte baard, een stok en zwarte kniebanden. Alweer zo’n klassiek figuur, denk ik bij mezelf. Hij heeft een volledig hese stem en probeert iets gedaan te krijgen wat niet lukt. Ondertussen kan ik me niet concentreren temidden van deze aparte types. Ik blader wat in het New Orleans boekje zonder echt wat te lezen. Om 10.50 wordt de bus omgeroepen. Gelukkig. Ik pak mijn spullen, 3 tassen en een kleine koffer, en ik loop naar buiten. Daar moet ik zoeken naar een witte bus genaamd Vandalia. Ik kom buiten en zie geen bus, alleen wat kleine busjes. Verderop staan grote bussen. Net als ik daarheen wil lopen zie ik op het mini-busjes “Vandalia” staan. De chauffeur, een grote zwarte man wacht erbuiten, hij heeft  een Amtrak vestje aan. Deze moet ik dus hebben. Een mini-busje met 9 plaatsen. Hij controleert mijn kaartje en ik zie dat die rare jongen met die hoed ook meegaat. Terwijl de chauffeur ook zijn kaartje afscheurt, vallen me ineens zijn kleren, baardje en haardracht op. Daar valt maar één conclusie uit te trekken: hij is Amish. Ik ga twee uur lang in een busje zitten met een Amish! Denk ik verheugd. Hoewel ik me altijd zoveel mogelijk afsluit van anderen als ik reis, kan ik nu niet wachten om hem van alles te vragen over het Amish-zijn. Hopelijk heeft hij ook zin in een gesprek.

Enis, de Amish jongen
We wachten op een derde persoon, maar die komt niet opdagen. De chauffeur besluit te vertrekken, het is 23 uur. Daar gaan we dan. Hij zit op de bank achter mij. Ik vraag hem waar hij heen gaat. Hij gaat naar Folton, Missouri”. Zijn neef gaat trouwen, hij gaat naar de bruiloft. Ik heb moeite hem te verstaan: hij heeft een zwaar zuidelijk accent. Opnieuw heb ik het gevoel in een film te zijn beland. En wel Forrest Gump. Vanwege zijn accent, maar ook vooral omdat het erg “unreal” aanvoelt om in een busje te zitten met een Amish. Hoe kan ik daar nu naar vragen, zonder dat ik hem het gevoel geef dat ik het daarom doe, dat ik erop neerkijk? Gelukkig naarmate het onwennige gesprekje vorder, noemt hij het op een gegeven moment zelf, “we Amish”, zegt hij. Bingo, nu mag ik. Ik vraag hem de hemd van het lijf. Ik vertel dat het enige dat ik weet van de Amish gebaseerd is op een film, “WItness”. “Ken je die film? Met Harrison Ford?” Later vertelt hij me dat ze geen tv hebben. Stom, had ik kunnen weten. Die film zegt hem natuurlijk niks.

Vanwege mijn interesse in taal en accenten, vraag ik hem natuurlijk al snel wat voor taal hij spreekt. “We spreken Dutch, wij noemen dat Dutch, maar in de kerk spreken we Duits (“German”)”. Echt waar? Zeg eens wat in het Dutch dan…! Hij vraagt iets aan me wat heel vreemd klinkt. Na 3 keer herhalen begrijp ik dat hij vraagt “Was ist dein Name”. Bijna onherkenbaar door het accent. Wat leuk, zeg ik, “dat is als Duits.” En ik zeg het nogmaals in het Duits, en daarna in het Nederlands. Zo brengen we bijna de hele reis door. We zijn allebei even stil, en dan bedenkt één van ons ineens een woord, zin of vraag die de ander dan moet proberen te herkennen. In het begin ben ik er vooral actief mee, naarmate de reis vordert krijgt hij ook de smaak te pakken. Hij blijft maar zinnetjes en woorden bij me toetsen. Sommigen komen perfect overeen met Duits. “Wie alt bist du?” Hij is 26, “sechs-und-zwanzig”, “Wie viel Bruder und Schwester hast du?” Drei-zehn heeft hij er. Drei-zehn….”Das ist ein grosse Familie!” probeer ik. Maar dat snapt hij niet. Wat blijkt: zij gebruiken “Haushalt”. Ach natuurlijk, huishouden. Ik kom tot de conclusie dat het voornamelijk Duits is wat hij praat met een zwaar zuidelijk Amerikaans accent (hij komt uit Kentucky). Af en toe zit er toch ook wel Nederlands in.

Door de taalexperimenten en tussendoor probeer ik zoveel mogelijk te weten te komen over zijn leven. Met de film in mijn achterhoofd probeer ik alles te toetsen wat ik daarin gezien heb. Alles klopt. Enis Herschberger heet hij, hij is 26, timmerman (“Zimmerman”), heeft dus 13 broers en zussen en woont in een gemeenschap van ongeveer 40 families. Ze hebben geen telefoons, geen tv, rijden met paard en wagen. Ze zijn voor het grootste deel zelfvoorzienend, alleen in de winter kopen ze hun voorraden in de stad. Wat eten ze dan? Kippen, varkens, koeien? Ja, alle drie. Hij slacht ze ook zelf, daar hebben ze geen slager voor, dat doet iedereen met elkaar. Worden ze (net als in de film) ook uitgelachen door toeristen, dat die met hen op de foto willen bijvoorbeeld? Zijn antwoord had ik kunnen raden. “Tja, als ze dat willen dan doen ze dat. Het maakt ons niets uit hoor.” Opnieuw: net als in de film.

En hoe zit het met geld? Oh, ze werken wel eens voor mensen buiten de gemeenschap. Maar hoe doe je dat als je geen telefoon hebt? “Dan gaan we even naar de buren, die hebben er wel één.” Het is dus toch minder afgesloten dan ik dacht, ze hebben voor werk dus wel contact met “normale” mensen. De normale wereld…ik besluit hem de hamvraag te stellen: heeft hij er ooit over gedacht om te vertrekken? Deze vrij simpele jongen geeft mij een fantastisch antwoord: “nah, ik denk dat het “out there”  helemaal niet zoveel verschilt van onze wereld”. Verdomd, denk ik, hij heeft gelijk. Ineens besef ik dat bij ons allebei dezelfde onderwerpen belangrijk zijn: we praten over werk, familie. Maar, zeg ik, toch nog even verward door mijn westerse blik: wat doe je dan in je vrije tijd?? Wij gaan naar de film, gaan uit met vrienden. “Oh, ik bezoek ook vrienden hoor. En dan gaan we samen eten.” Hoezo verschillend inderdaad…

Toch blijf ik het vreemd vinden dat ik hier met een wereldvreemde kerel van 26 zit te praten. Ik moet hem uitleggen dat Europa bestaat uit verschillende landen. “Dus”, maakt hij op uit wat ik vertel, “in Europa praten mensen in ieder land een andere taal?” Ja zeg ik, in Engeland Engels, in Nederland Nederlands, in Duitsland Duits, en zo ga ik nog even door. Ik besluit hem niet over mijn werk en studie te vertellen, hij zal geen idee hebben waar ik het over heb…Is hij dan nog nooit in een ander land geweest? “Nee, nooit. Wij reizen eigenlijk niet. We leven gewoon ons leven zoals onze voorouders dat ook deden.” Ach ja, antwoord ik, als dat werkt, waarom zou je dat ook veranderen? Ik zeg het deels om een beetje met hem mee te praten, maar ik voel deels dat ik het ook meen. Ik begin nog een heel relaas over hoe de computer, de technologie, ons leven heeft verrijkt maar voor een groot deel ook heeft verpest. Ik heb het idee dat het een beetje langs hem heen gaat. Hij weet wel wat een computer is, zegt hij, maar hij heeft er nog nooit iets mee gedaan.

Carbondale, Illinois
1 uur ’s nachts, we stappen uit bij het station van Carbondale, Illinois. Ik had verwacht dat dit een wat grotere stad zou zijn, aangezien de Amtrak er stopt. Het tegendeel is het geval. Ik grap eerst nog tegen de chauffeur: “waar is het station?” Maar ik meen het ook. We staan langs de kant van de weg geparkeerd met het busje, in een afgelegen, stil dorpje. Het is ijskoud. Ik ben er niet echt op gekleed: in New Orleans is het zelfs ’s nachts nog 20 graden. Ik heb mijn joggingbroek aan, een hemd, t-shirt en mijn zomerjas. Het is onder de 10 graden, dat is zeker. De chauffeur loopt met ons mee naar binnen, hij heeft een vergeten koffer bij zich die hij hier moet afgeven. Gelukkig gaat hij ons voor, want in dit gebouwtje had ik geen treinstation herkend. Opnieuw een lege, kille wachtruimte, die nog het meest doet denken aan een busstation. Er zit een mevrouw met een grijze paardenstaart en nog een donkere jongen met een koptelefoon. Er staan een snoep- en drinkautomaat en er is een wc. Het loket is inmiddels gesloten, maar er zit nog steeds een medewerker achter die de wachtruimte in kijkt.

Nu ben ik blij dat ik met Enis ben, dan zit je toch lekkerder, met z’n tweeën . En hij kan mooi op mijn spullen letten terwijl ik naar de wc ga. Opnieuw valt het me weer op hoe schoon ook deze wc’s zijn. In Nederland zouden dit soort plekken vieze, stinkende wc’s herbergen zonder pleepapier. Hier is alles frisruikend en netjes verzorgd. Ik vul mijn flesje met nieuw water. Enis gaat ook naar de wc. Als hij terugkomt, zitten we zwijgend tegenover elkaar. Ik zie nu pas goed hoe hij eruit ziet. Onder zijn zwarte hoed zijn gezicht, omringt door een baard, geen snor. Zijn aparte bloempot-achtige kapsel. Hij heeft een zwart, driedelig pak aan. Heb je dat zelf gemaakt? “Mijn moeder”, zegt hij. Wat mooi, zeg ik. Zijn schoenen zien er ook niet uit of hij ze bij een winkelketen heeft gekocht. Hij heeft enorm grote handen, met wat licht zwarte randen onder zijn nagels. Van het timmeren, natuurlijk.

Ineens heb ik zin om hem foto’s te laten zien van waar ik vandaan kom. Ik pak mijn telefoon erbij en ga naar Google Images. Dat voelt ineens heel vreemd, om dat te doen. Om ineens vanuit het niets foto’s tevoorschijn te toveren. Wil je zien waar ik vandaan kom? Ja, dat wil hij wel. Ik laat hem de foto’s zien. Hij zegt niet veel, vraagt wel of het rivieren zijn, maar nee, dat zijn kanalen, zeg ik. Ik swipe wat heen en weer. Het zijn allemaal foto’s van oude huizen en grachten en fietsen. Ik zoek een meer divers beeld, maar vind dat niet echt.

Station-scène
Net als ik Middelburg wil opzoeken, gaat ineens de deur aan de andere kant open. Er stapt een man met een pet binnen, zo te zien de conducteur. Vanaf dit moment waan ik me in een wild-west film. Alle stationscenes die ik daarin ooit gezien heb, flitsen door mijn hoofd. Omdat alles nog exact hetzelfde is als toen. “Anyone going SOUTH? You may board now”. De donkere jongen, de mevrouw met de paardenstaart, en Enis en ik pakken onze spullen en lopen door de deur naar buiten. Er is niet veel fantasie voor nodig om te doen alsof we met onze koffers een houten gebouwtje uit komen lopen, waarbij een stoomtrein fluitend en met piepende wielen tot stilstand komt, vergezeld van grote stoomwolken, terwijl wij in de brandende zon staan te wachten, terwijl een stevig windje het zand om ons heen doet opstuiven. Zo voelt het althans. We lopen het gebouwtje uit en staan meteen op een perron. Voor ons komt al toeterend een gigantisch zilveren gevaarte al fluitend en piepend tot stilstand. Er zijn alleen geen stof- wolken, en het is nacht. Maar de gelijkenis geeft me een magisch gevoel. Ik was toch even in een andere wereld. Of eigenlijk ben ik dat voortdurend. Ik reis met een Amish jongen….

“Mach’s gut!”
De conducteur maant ons tot wachten naast het hek, terwijl de andere passagiers uitstappen. Ondertussen knipt hij onze kaartjes en vertelt waar we heen moeten lopen straks. Hij verwijst Enis naar een ander treinstel. Hier scheiden onze wegen dan. “Mach’s gut!” zegt hij, terwijl we ieder onze kant op lopen. Ha, dat hadden we in de auto besproken: hoe zeg je goeie reis? Mach’s gut. Dat versta ik helemaal. Ik wens hem hetzelfde. Ik loop mijn kant op met een grote glimlach. Wat een ontmoeting. Ik heb me twee uur lang in een soort raar, parallel universum gewaand. Ik was er wel, maar ik zat ook in een film over een Amish jongen die in een busje een meisje uit Nederland tegen het lijf loopt, die allebei zijn talen spreekt, Nederlands en Duits. Die komt van de plek waar zijn voorouders vandaan komen. Ik voel een combinatie van verwarring en bewondering. Want inderdaad, wie is er nou normaal? Zij of wij? Uiteindelijk zijn we niet zo heel verschillend. Raar eigenlijk om van mensen te zeggen dat ze “achter lopen” op basis van of ze technologie gebruiken. Alsof dat alles is waar het om draait. Sterker nog, het is totaal niet waar het om zou móeten draaien. En dat weten we eigenlijk best. De mevrouw met de paardenstaart loopt achter mij en zegt dat ze het geweldig vond om ons zo bezig te zien in de wachtruimte. Ze zou zelf wel Amish willen worden, maar dat mag vast niet, zegt ze, want ze is getrouwd geweest en heeft een kind. Tja zeg ik, je moet oppassen zo’n bestaan niet te romantiseren. Maar na mijn gesprek met deze wat simpele, maar zeer vriendelijke en lieve jongen ben ik niet meer zo zeker van mijn zaak.