De wachtruimte
Doodstil is de
wachtruimte op het kleine treinstation van St Louis. Ik ben een uur te vroeg
gekomen, omdat ik mijn treinkaartje nog op moet halen. De mevrouw aan de
telefoon adviseerde me 45 minuten van te voren te komen, “omdat er soms een rij
staat”. Achteraf gezien had ik wel kunnen bedenken dat dat misschien zo kan zijn,
maar niet in St Louis. Toen ik aankwam met de metro, vroeg ik aan de twee
security mannen waar het station is. De zwarte man antwoordt: “now
honey, you don’t wanna walk there, you have to take a cab!” Ik kijk hem even verward aan end an barst hij in
lachen uit, in zijn nopjes met zijn geslaagde grap. “I’m just kidding, het is
hier aan de overkant van het perron…!” Haha, goeie grap, zeg ik. Als ik weg wil
lopen, roept hij me terug: “Wait!” Dan reikt hij me een lollie aan. Meent ie
dat nou?! Ik weiger beleefd. Als ik wegloop, bedenk ik me dat ik had moeten
zeggen: “ik mag geen snoep aannemen van vreemde mannen!” Jammer, gemiste kans.
Ik loop het station binnen, dat meer weg heeft van een wachtruimte voor de
streekbus. Er zijn geen verlichte borden met treintijden, geen trappen. Alleen
een loket met twee medewerkers. En nog een ander loket.
Op de grond tegen
de muur zitten 3 ongure types, ongeschoren en met wijde oude kleren, op de
grond bij elkaar. Een jongen met een rare hoed op – hij lijkt mij een soort alternatieve
muzikant – zit op een stoel een paar rijen verderop. Er loopt een grote zwarte
mevrouw met een baby op haar arm rond die iedere 5 minuten in haar telefoon
roept: “hello? …. Hello? …. Hello?” en daarmee de ongemakkelijke stilte
doorbreekt. Het lijkt wel een film. Een half uur geleden zat ik nog thuis op de
bank bij Yolande, nu zit ik in een Hollywood film en ben ik zo’n lonesome
figuur, de typische anti-held hoofdpersoon. Er zijn saaiere dagen.
De baby zet het
af en toe op een krijsen. De vrouw heeft een paar vuilniszakken bij zich,
volgestouwd met spullen, kinderspeelgoed en –kleren zo te zien. Er loopt nog
een kindje rond. Of: er loopt nog een rond kindje…Eén van de ongure types meldt
zich nu al voor de 2e keer aan het andere loket. Ik hoor iemand
“greyhound” zeggen en zie nu inderdaad dat dat het loket is voor de Greyhound
bus. Aha denk ik, en ik heb direct het gevoel dat ik de mensen nu beter kan
plaatsen. Ze leken me al geen “trein-mensen”. De vrouw aan het loket is niet
blij met de kerel en roept de security erbij. Ook dat nog. Gelukkig loopt het
goed af. De drie types gaan naar buiten en ik voel me meteen meer op mijn
gemak.
Nu meld zich bij
het Greyhound loket een oude zwarte man met een witte baard, een stok en zwarte
kniebanden. Alweer zo’n klassiek figuur, denk ik bij mezelf. Hij heeft een
volledig hese stem en probeert iets gedaan te krijgen wat niet lukt.
Ondertussen kan ik me niet concentreren temidden van deze aparte types. Ik
blader wat in het New Orleans boekje zonder echt wat te lezen. Om 10.50 wordt
de bus omgeroepen. Gelukkig. Ik pak mijn spullen, 3 tassen en een kleine
koffer, en ik loop naar buiten. Daar moet ik zoeken naar een witte bus genaamd
Vandalia. Ik kom buiten en zie geen bus, alleen wat kleine busjes. Verderop staan
grote bussen. Net als ik daarheen wil lopen zie ik op het mini-busjes
“Vandalia” staan. De chauffeur, een grote zwarte man wacht erbuiten, hij
heeft een Amtrak vestje aan. Deze moet
ik dus hebben. Een mini-busje met 9 plaatsen. Hij controleert mijn kaartje en
ik zie dat die rare jongen met die hoed ook meegaat. Terwijl de chauffeur ook
zijn kaartje afscheurt, vallen me ineens zijn kleren, baardje en haardracht op.
Daar valt maar één conclusie uit te trekken: hij is Amish. Ik ga twee uur lang
in een busje zitten met een Amish! Denk ik verheugd. Hoewel ik me altijd zoveel
mogelijk afsluit van anderen als ik reis, kan ik nu niet wachten om hem van
alles te vragen over het Amish-zijn. Hopelijk heeft hij ook zin in een gesprek.
Enis, de Amish jongen
We wachten op een
derde persoon, maar die komt niet opdagen. De chauffeur besluit te vertrekken,
het is 23 uur. Daar gaan we dan. Hij zit op de bank achter mij. Ik vraag hem
waar hij heen gaat. Hij gaat naar Folton, Missouri”. Zijn neef gaat trouwen,
hij gaat naar de bruiloft. Ik heb moeite hem te verstaan: hij heeft een zwaar
zuidelijk accent. Opnieuw heb ik het gevoel in een film te zijn beland. En wel
Forrest Gump. Vanwege zijn accent, maar ook vooral omdat het erg “unreal”
aanvoelt om in een busje te zitten met een Amish. Hoe kan ik daar nu naar
vragen, zonder dat ik hem het gevoel geef dat ik het daarom doe, dat ik erop
neerkijk? Gelukkig naarmate het onwennige gesprekje vorder, noemt hij het op
een gegeven moment zelf, “we Amish”, zegt hij. Bingo, nu mag ik. Ik vraag hem
de hemd van het lijf. Ik vertel dat het enige dat ik weet van de Amish
gebaseerd is op een film, “WItness”. “Ken je die film? Met Harrison Ford?”
Later vertelt hij me dat ze geen tv hebben. Stom, had ik kunnen weten. Die film
zegt hem natuurlijk niks.
Vanwege mijn
interesse in taal en accenten, vraag ik hem natuurlijk al snel wat voor taal
hij spreekt. “We spreken Dutch, wij noemen dat Dutch, maar in de kerk spreken
we Duits (“German”)”. Echt waar? Zeg eens wat in het Dutch dan…! Hij vraagt
iets aan me wat heel vreemd klinkt. Na 3 keer herhalen begrijp ik dat hij
vraagt “Was ist dein Name”. Bijna onherkenbaar door het accent. Wat leuk, zeg
ik, “dat is als Duits.” En ik zeg het nogmaals in het Duits, en daarna in het
Nederlands. Zo brengen we bijna de hele reis door. We zijn allebei even stil,
en dan bedenkt één van ons ineens een woord, zin of vraag die de ander dan moet
proberen te herkennen. In het begin ben ik er vooral actief mee, naarmate de
reis vordert krijgt hij ook de smaak te pakken. Hij blijft maar zinnetjes en
woorden bij me toetsen. Sommigen komen perfect overeen met Duits. “Wie alt bist
du?” Hij is 26, “sechs-und-zwanzig”, “Wie viel Bruder und Schwester hast du?”
Drei-zehn heeft hij er. Drei-zehn….”Das ist ein grosse Familie!” probeer ik.
Maar dat snapt hij niet. Wat blijkt: zij gebruiken “Haushalt”. Ach natuurlijk,
huishouden. Ik kom tot de conclusie dat het voornamelijk Duits is wat hij praat
met een zwaar zuidelijk Amerikaans accent (hij komt uit Kentucky). Af en toe
zit er toch ook wel Nederlands in.
Door de
taalexperimenten en tussendoor probeer ik zoveel mogelijk te weten te komen
over zijn leven. Met de film in mijn achterhoofd probeer ik alles te toetsen
wat ik daarin gezien heb. Alles klopt. Enis Herschberger heet hij, hij is 26,
timmerman (“Zimmerman”), heeft dus 13 broers en zussen en woont in een
gemeenschap van ongeveer 40 families. Ze hebben geen telefoons, geen tv, rijden
met paard en wagen. Ze zijn voor het grootste deel zelfvoorzienend, alleen in
de winter kopen ze hun voorraden in de stad. Wat eten ze dan? Kippen, varkens,
koeien? Ja, alle drie. Hij slacht ze ook zelf, daar hebben ze geen slager voor,
dat doet iedereen met elkaar. Worden ze (net als in de film) ook uitgelachen
door toeristen, dat die met hen op de foto willen bijvoorbeeld? Zijn antwoord
had ik kunnen raden. “Tja, als ze dat willen dan doen ze dat. Het maakt ons
niets uit hoor.” Opnieuw: net als in de film.
En hoe zit het
met geld? Oh, ze werken wel eens voor mensen buiten de gemeenschap. Maar hoe
doe je dat als je geen telefoon hebt? “Dan gaan we even naar de buren, die
hebben er wel één.” Het is dus toch minder afgesloten dan ik dacht, ze hebben
voor werk dus wel contact met “normale” mensen. De normale wereld…ik besluit
hem de hamvraag te stellen: heeft hij er ooit over gedacht om te vertrekken?
Deze vrij simpele jongen geeft mij een fantastisch antwoord: “nah, ik denk dat
het “out there” helemaal niet zoveel
verschilt van onze wereld”. Verdomd, denk ik, hij heeft gelijk. Ineens besef ik
dat bij ons allebei dezelfde onderwerpen belangrijk zijn: we praten over werk,
familie. Maar, zeg ik, toch nog even verward door mijn westerse blik: wat doe
je dan in je vrije tijd?? Wij gaan naar de film, gaan uit met vrienden. “Oh, ik
bezoek ook vrienden hoor. En dan gaan we samen eten.” Hoezo verschillend
inderdaad…
Toch blijf ik het
vreemd vinden dat ik hier met een wereldvreemde kerel van 26 zit te praten. Ik
moet hem uitleggen dat Europa bestaat uit verschillende landen. “Dus”, maakt
hij op uit wat ik vertel, “in Europa praten mensen in ieder land een andere
taal?” Ja zeg ik, in Engeland Engels, in Nederland Nederlands, in Duitsland
Duits, en zo ga ik nog even door. Ik besluit hem niet over mijn werk en studie
te vertellen, hij zal geen idee hebben waar ik het over heb…Is hij dan nog
nooit in een ander land geweest? “Nee, nooit. Wij reizen eigenlijk niet. We
leven gewoon ons leven zoals onze voorouders dat ook deden.” Ach ja, antwoord
ik, als dat werkt, waarom zou je dat ook veranderen? Ik zeg het deels om een
beetje met hem mee te praten, maar ik voel deels dat ik het ook meen. Ik begin
nog een heel relaas over hoe de computer, de technologie, ons leven heeft
verrijkt maar voor een groot deel ook heeft verpest. Ik heb het idee dat het
een beetje langs hem heen gaat. Hij weet wel wat een computer is, zegt hij,
maar hij heeft er nog nooit iets mee gedaan.
Carbondale, Illinois
1 uur ’s nachts,
we stappen uit bij het station van Carbondale, Illinois. Ik had verwacht dat
dit een wat grotere stad zou zijn, aangezien de Amtrak er stopt. Het tegendeel
is het geval. Ik grap eerst nog tegen de chauffeur: “waar is het station?” Maar
ik meen het ook. We staan langs de kant van de weg geparkeerd met het busje, in
een afgelegen, stil dorpje. Het is ijskoud. Ik ben er niet echt op gekleed: in
New Orleans is het zelfs ’s nachts nog 20 graden. Ik heb mijn joggingbroek aan,
een hemd, t-shirt en mijn zomerjas. Het is onder de 10 graden, dat is zeker. De
chauffeur loopt met ons mee naar binnen, hij heeft een vergeten koffer bij zich
die hij hier moet afgeven. Gelukkig gaat hij ons voor, want in dit gebouwtje
had ik geen treinstation herkend. Opnieuw een lege, kille wachtruimte, die nog
het meest doet denken aan een busstation. Er zit een mevrouw met een grijze
paardenstaart en nog een donkere jongen met een koptelefoon. Er staan een
snoep- en drinkautomaat en er is een wc. Het loket is inmiddels gesloten, maar
er zit nog steeds een medewerker achter die de wachtruimte in kijkt.
Nu ben ik blij
dat ik met Enis ben, dan zit je toch lekkerder, met z’n tweeën . En hij kan
mooi op mijn spullen letten terwijl ik naar de wc ga. Opnieuw valt het me weer
op hoe schoon ook deze wc’s zijn. In Nederland zouden dit soort plekken vieze,
stinkende wc’s herbergen zonder pleepapier. Hier is alles frisruikend en netjes
verzorgd. Ik vul mijn flesje met nieuw water. Enis gaat ook naar de wc. Als hij
terugkomt, zitten we zwijgend tegenover elkaar. Ik zie nu pas goed hoe hij
eruit ziet. Onder zijn zwarte hoed zijn gezicht, omringt door een baard, geen
snor. Zijn aparte bloempot-achtige kapsel. Hij heeft een zwart, driedelig pak
aan. Heb je dat zelf gemaakt? “Mijn moeder”, zegt hij. Wat mooi, zeg ik. Zijn
schoenen zien er ook niet uit of hij ze bij een winkelketen heeft gekocht. Hij
heeft enorm grote handen, met wat licht zwarte randen onder zijn nagels. Van
het timmeren, natuurlijk.
Ineens heb ik zin
om hem foto’s te laten zien van waar ik vandaan kom. Ik pak mijn telefoon erbij
en ga naar Google Images. Dat voelt ineens heel vreemd, om dat te doen. Om
ineens vanuit het niets foto’s tevoorschijn te toveren. Wil je zien waar ik
vandaan kom? Ja, dat wil hij wel. Ik laat hem de foto’s zien. Hij zegt niet
veel, vraagt wel of het rivieren zijn, maar nee, dat zijn kanalen, zeg ik. Ik
swipe wat heen en weer. Het zijn allemaal foto’s van oude huizen en grachten en
fietsen. Ik zoek een meer divers beeld, maar vind dat niet echt.
Station-scène
Net als ik
Middelburg wil opzoeken, gaat ineens de deur aan de andere kant open. Er stapt
een man met een pet binnen, zo te zien de conducteur. Vanaf dit moment waan ik
me in een wild-west film. Alle stationscenes die ik daarin ooit gezien heb,
flitsen door mijn hoofd. Omdat alles nog exact hetzelfde is als toen. “Anyone
going SOUTH? You may board now”. De donkere jongen, de mevrouw met de
paardenstaart, en Enis en ik pakken onze spullen en lopen door de deur naar
buiten. Er is niet veel fantasie voor nodig om te doen alsof we met onze
koffers een houten gebouwtje uit komen lopen, waarbij een stoomtrein fluitend
en met piepende wielen tot stilstand komt, vergezeld van grote stoomwolken,
terwijl wij in de brandende zon staan te wachten, terwijl een stevig windje het
zand om ons heen doet opstuiven. Zo voelt het althans. We lopen het gebouwtje
uit en staan meteen op een perron. Voor ons komt al toeterend een gigantisch
zilveren gevaarte al fluitend en piepend tot stilstand. Er zijn alleen geen
stof- wolken, en het is nacht. Maar de gelijkenis geeft me een magisch gevoel.
Ik was toch even in een andere wereld. Of eigenlijk ben ik dat voortdurend. Ik
reis met een Amish jongen….
“Mach’s gut!”
De conducteur
maant ons tot wachten naast het hek, terwijl de andere passagiers uitstappen.
Ondertussen knipt hij onze kaartjes en vertelt waar we heen moeten lopen
straks. Hij verwijst Enis naar een ander treinstel. Hier scheiden onze wegen
dan. “Mach’s gut!” zegt hij, terwijl we ieder onze kant op lopen. Ha, dat
hadden we in de auto besproken: hoe zeg je goeie reis? Mach’s gut. Dat versta
ik helemaal. Ik wens hem hetzelfde. Ik loop mijn kant op met een grote
glimlach. Wat een ontmoeting. Ik heb me twee uur lang in een soort raar,
parallel universum gewaand. Ik was er wel, maar ik zat ook in een film over een
Amish jongen die in een busje een meisje uit Nederland tegen het lijf loopt,
die allebei zijn talen spreekt, Nederlands en Duits. Die komt van de plek waar
zijn voorouders vandaan komen. Ik voel een combinatie van verwarring en
bewondering. Want inderdaad, wie is er nou normaal? Zij of wij? Uiteindelijk
zijn we niet zo heel verschillend. Raar eigenlijk om van mensen te zeggen dat
ze “achter lopen” op basis van of ze technologie gebruiken. Alsof dat alles is
waar het om draait. Sterker nog, het is totaal niet waar het om zou móeten
draaien. En dat weten we eigenlijk best. De mevrouw met de paardenstaart loopt
achter mij en zegt dat ze het geweldig vond om ons zo bezig te zien in de
wachtruimte. Ze zou zelf wel Amish willen worden, maar dat mag vast niet, zegt
ze, want ze is getrouwd geweest en heeft een kind. Tja zeg ik, je moet oppassen
zo’n bestaan niet te romantiseren. Maar na mijn gesprek met deze wat simpele,
maar zeer vriendelijke en lieve jongen ben ik niet meer zo zeker van mijn zaak.